AVB is de afkorting voor ‘Amerikaans vuilbroed’. Deze ziekte en treft alleen het jongste broed. Volwassen bijen raken door de sporen van deze bacterie niet geïnfecteerd, terwijl in het broed de sporen een vernietigende werking kunnen hebben. Als je een sterk verzwakt volk aantreft dat geen open broed meer heeft, dan is dat een indicatie voor AVB.
Aanvullende diagnose:
- De broedramen, matig bezet met bijen, vertonen onregelmatig verspreide, verzegelde broedcellen met gedeeltelijk ingevallen celdeksels (met soms een gat erin).
- De zogeheten luciferproef kan duidelijkheid verschaffen. Trek met een lucifer de verdachte ingevallen cellen leeg. Er verschijnen dan vuilwitte tot bruingele slijmdraden. De leeggetrokken cellen verspreiden een gronderige leemgeur.
Als je dan nog twijfelt over de diagnose: er zijn tests in de handel (bijvoorbeeld bij het bijenhuis te Wageningen) waarmee je zowel Europees als Amerikaans vuilbroed kunt vaststellen.
Als bovenstaande symptomen (slijmdraden en leemgeur) aantoonbaar, en merkbaar aanwezig zijn, heb je de fase van klinische besmetting bereikt. De sporen kunnen al jaren in het volk aanwezig zijn. Er zijn vele miljarden sporen van de Paenibacillus larvae nodig om een besmetting te veroorzaken. Sterke volken met een hoge poetsdrift laten het zover niet komen, terwijl de besmetting wel degelijk aanwezig is. De zogeheten ‘goede bacteriën’ helpen ook bij het onder de duim houden van AVB.
Sporen die in de kast aanwezig zijn, kunnen bij het poetsen door de bijen worden opgenomen en bij het voeren aan de larven worden doorgegeven. Eenmaal in de darm van de larve ontkiemt de spore en baant zich een weg via het darmweefsel naar het bloed. Daar vermenigvuldigen de bacteriën zich explosief en de larve gaat ten onder. Om larven van 4 a 5 dagen ziek te maken zijn miljoenen sporen nodig, maar om larven van 0-24 uur ziek te maken zijn er maar enkele nodig. Sterke volken met een hoge poetsdrift (en bij voldoende dracht) zullen de zieke larven tijdig uit de kast verwijderen zodat ze niet meer besmettelijk zijn. Als dat niet gebeurt, zullen de larven in hun cel sterven. Het broed krijgt zo het kenmerkende ‘hagelschot’ uiterlijk. Nadat de larve is overleden en het voedsel voor de bacterie op raakt, gaat de bacterie over tot het vormen van miljarden sporen die samen met resten van de larve een slijmerige massa op de bodem van de cel vormen. Deze slijmerige stof kan met een lucifer tot een draad getrokken kan worden. De celdeksels van de cellen drogen uit en scheuren in. Tijdens het schoonpoetsen van de cellen worden de sporen door de poetsbijen opgenomen en doorgegeven aan de voedsterbijen, die er op hun beurt weer nieuwe larven mee infecteren.
Klinische besmetting van Amerikaans vuilbroed moet gemeld worden bij de Nederlandse Voedsel en Warenauthoriteit (NVWA). Bij daadwerkelijke besmetting moet het besmette volk vernietigd worden.
De sporen van de Paenibacillus larvae zijn in grote mate resistent. AVB-sporen kunnen tot wel 100 jaar levensvatbaar blijven. Tussen een eerste besmetting en het constateren van klinische symptomen kunnen meerdere jaren verlopen. De bacterie infecteert geen andere soorten en is dus ook voor de mens onschadelijk.
Verspreiding van Amerikaans vuilbroed geschiedt door het onderlinge contact tussen bijen en wordt soms ook bevorderd door bepaalde handelingen van de imker. Voorbeelden:
- Binnen het volk: via het voeren van de larven. De huisbijen poetsen en voeren. De AVB sporen worden bij het voeren via de monddelen en de poten overgedragen op de larven.
- Van volk tot volk: via vervliegen en roverij.
- Door de imker: via het overhangen van ramen en raten; via het voeren van besmette honing, besmet suikerdeeg of besmet suikerwater; door besmet gereedschap en kastmateriaal.
AVB kan eigenlijk alleen worden voorkomen door een tijdige diagnose (het jaarlijks laten uitvoeren van een voederkransonderzoek op aanwezigheid van de sporen) gevolgd door al dan niet actie op grond van die diagnose:
- Bij een lichte besmetting is er geen gevaar voor een klinische uitbraak als het sterke volken betreft met voldoende dracht.
- Bij een zware besmetting met kans op uitbraak gelden de volgende adviezen:
- Alle ramen met honing moeten worden geoogst; dus niet terugvoeren!
- Minstens 50% van het ratenbestand moet worden vernieuwd.
- De gesmolten was mag niet in het circuit van de fabricage van kunstwas terechtkomen; het beste is deze te vernietigen of te gebruiken voor de fabricage van kaarsen.
- Voer in drachtarme perioden kleine hoeveelheden suikerwater: een kwart liter per dag 1:1.
Bron: Imkerpedia